In ‘Op weg met de Bhagavad Gita’ van Mansukh Patel start hoofdstuk 2 met de volgende inleiding:
Tot nu toe heeft Krishna geen woord gezegd en is Hij het toonbeeld van geduld en verdraagzaamheid. Hij glimlacht slechts, als Hij Zijn vriend angstvallig ziet zoeken naar redenen om maar niet te hoeven vechten. Rustig luistert Hij naar Arjuna’s weldoordachte argumenten om zich terug te trekken. Als deze ziet dat Krishna geen spoor van medeleven toont, barst hij tenslotte van pure wanhoop in tranen uit en smeekt Krishna om hulp.
Bekijk hieronder een deel van de Bhagavad Gita DVD Hoofdstuk 2 met Mansukh Patel op YouTube – een deel uit ‘Oorlog en vrede’:
Dit is waarschijnlijk het belangrijkste moment in de hele Gita en tevens het noodzakelijke punt waarop we ons realiseren dat we onze negatieve eigenschappen niet alleen kunnen overwinnen. Met andere woorden, we hebben hulp nodig. Op dat moment richten we ons tot het hoogste in onszelf. Daarvoor is dezelfde nederigheid nodig die Arjuna toont als hij zijn boog Gandiva neergooit, die zijn eigenzinnige wil vertegenwoordigt. Wanneer deze is afgestemd op de hogere, goddelijke wil, kan Krishna beginnen Arjuna te onderrichten.
De hoogste kennis
Krishna draagt de hoogste kennis over aan Arjuna: de kennis van het onsterfelijke Zelf, vrij van elke beperking. Hij legt Arjuna uit dat hij niet het fysieke lichaam is maar wel de onsterfelijke ziel die zich binnenin bevindt. Hij vraagt hem: “Als je een versleten jas weggooit, zou je dan treuren, omdat je hem niet meer bezit? Waarom treur je dan over het lichaam, dat de ziel omkleedt?”
Het Zelf kan niet worden doorboord of verwond door wapens, verbrand, nat gemaakt of gedroogd. Het is eeuwig, eeuwigdurend en oneindig en staat op de onbeweeglijke fundamenten van de eeuwigheid.
Mansukh Patel over de ultieme werkelijkheid
Onmiddellijk worden we doordrongen van de ultieme werkelijkheid. Dit inzicht kan ons bevrijden van elk lijden, alle verdriet, angst en twijfel. Natuurlijk kan Arjuna zich daar niet meteen bij neerleggen, zoals ook wij dat niet kunnen. Het gaat onze belevingswereld ver te boven, omdat we zo verstrikt zijn in de stoffelijke werkelijkheid en gehecht zijn aan ons lichaam. Maar Krishna benadrukt dat juist gehechtheid (moha) ons dilemma veroorzaakt en daarom opgelost moet worden.
Er zijn verschillende manieren om onsterfelijkheid binnen ons bereik te brengen. De verzen 11-46 geven inzicht in het pad van kennis, de verzen 47-60 in het pad van het handelen. De kracht van toewijding wordt uitgelegd in de verzen 61-70 en tenslotte wordt het pad van verzaking behandeld in de verzen 71-72.
De verzen van Mahatma Gandhi
Mahatma Gandhi had de verzen 54-72 in zijn hart gesloten en zij waren dagelijks, zonder uitzondering, het onderwerp van zijn meditatie. Deze verzen gaan over de mens die standvastig is in wijsheid (sthitaprajnana) en hoe hij leeft, beweegt en denkt.
De mens die standvastige wijsheid bezit, kan op geleide van zijn eigen wil de zinnen intrekken, zoals een schildpad zijn poten intrekt in zijn schild.
Meer? Klik hier voor al onze Bhagavad Gita producten.