Wie voor het eerst in aanraking komt met de Bhagavad Gita zou overmand kunnen raken door de vele Indiase namen van de personages die erin optreden. Ieder van de personages staat voor een bepaald aspect van het menselijke zijn en handelen, of juist het bovennatuurlijke aspect. Wanneer je weet wie Duryodhana is, wie Arjuna is, wie Bhishma is, en waar zij voor staan, dan kun je dit boek op nog weer een subtielere en diepere manier ervaren. Via onderstaande link kun je meer lezen over al die personages. Op deze pagina kun je verder lezen wat Mansukh Patel te zeggen heeft over de achtergrond van de Gita.
Het verhaal begint als de twee legers van de grote strijdende partijen van de Pandava’s en de Kaurava’s zich verzamelen op de vlakte van Kurukshetra en zich voorbereiden op de confrontatie in een gevecht op leven en dood. Zij maken deel uit van dezelfde familie, aangezien hun vaders broers waren. De vader van de Pandava’s, koning Pandu, overleed op zeer jonge leeftijd en liet zijn vijf kinderen achter onder de hoede van Bhishma, hun ‘grootvader’. Pandu’s broer, Dhritarashtra, werd blind geboren. Hij zou daarom nooit tot koning gekroond kunnen worden en dus was Bhishma gedwongen om over het koninkrijk van Bharat te regeren totdat Yudhishthira, Pandu’s oudste zoon, oud genoeg was voor het koningschap.
De zonen van Pandu en Dhritarashtra groeiden samen op. Bhishma behandelde hen alsof het zijn eigen zonen waren en begeleidde hen op hun weg naar volwassenheid met zijn grote wijsheid en liefde. Dhritarashtra had honderd zonen, van wie de oudste Duryodhana was, een boze, koppige jongeman die gretig uit was op macht en ten koste van alles koning wilde worden in plaats van Yudhishthira. Hij was vreselijk jaloers op de Pandava’s en haatte hun bekwaamheid en uitmuntendheid, terwijl zij met elkaar opgroeiden onder de kundige leiding van Dronacharya, hun leermeester. Dronacharya was de beste boogschutter en zwaardvechter in hun tijd en Arjuna, de derde zoon van Pandu, was zijn gunsteling en meest getalenteerde leerling.
Zo werden de voortdurend in onenigheid levende families verscheurd door jaloezie en wedijver. Toen Yudhishthira oud genoeg was om koning te worden, bereikte Duryodhana’s jaloezie het hoogtepunt. Hij begon complotten te smeden tegen de Pandava’s en deed twee vruchteloze pogingen hen om het leven te brengen. Hij nodigde de broers uit als gast in een paleis dat hij uit was had laten optrekken. In het holst van de nacht stak hij het in brand en toen dit op niets uitliep, probeerde hij hen te vergiftigen. Gefrustreerd door twee tevergeefse pogingen, ging hij vervolgens over op bedrog en verraad om hun het gehele koninkrijk te ontnemen. Hij besloot de Pandava’s dertien jaar lang te verbannen.
Toen zij uiteindelijk uit hun ballingschap terugkeerden, hield Duryodhana zich niet aan zijn belofte. Hij weigerde botweg de Pandava’s hun land, of zelfs maar een stukje ter grootte van een speldenknop, terug te geven. Dit betekende dat Yudhishthira, zelf een vredelievend man die vóór alles conflicten wilde vermijden, zich geconfronteerd zag met een oorlog als onontkoombaar middel om te voorkomen dat Duryodhana het gehele koninkrijk van Bharat zou overmeesteren en daarmee de rechtvaardigheid zelf. Onder aanvoering van Arjuna, Yudhishthira’s broer, die bekend stond om zijn moed als krijger, zouden zij vechten tegen het leger van Duryodhana. Arjuna’s vriend is Krishna, de Prins van Dwarka, van wie gezegd wordt dat hij de meest vereerde verschijning van het goddelijke en de allerhoogste God is.
Arjuna en Duryodhana wendden zich tot Krishna om hulp en Hij stelde elk van hen voor een keuze. De één kon beschikken over Hem Zelf in zijn hoedanigheid als wagenmenner, zonder dat Hij zou deelnemen aan de strijd en de ander kon beschikken over al Zijn legers. Arjuna koos zonder aarzeling Krishna en Duryodhana was danig opgewonden over het feit dat hij de machtige legers van Krishna tot zijn beschikking had in de overtuiging dat hij onmogelijk zou kunnen verliezen.